Dwangsom
De twee demonstranten nemen regelmatig deel aan demonstraties, onder meer in winkels, met als doel het creëren van bewustzijn van de milieu-impact van de bedrijfsvoering van deze winkels. De twee demonstranten hebben op 1 oktober 2022 deelgenomen aan een demonstratie in een filiaal van de Albert Heijn. Na meerdere verzoeken om de locatie te verlaten en zich te verplaatsen naar de openbare ruimte, heeft de burgemeester besloten om de demonstratie te beëindigen volgens artikel 8 van de Wet openbare manifestaties (Wom). Toen de demonstranten ook daar geen gehoor aan gaven, heeft de burgemeester aan beide demonstranten een last onder dwangsom opgelegd.
Het besluit van de last onder dwangsom houdt in dat de demonstranten per direct een opdracht om een demonstratie te beëindigen moeten opvolgen. Voor elke keer dat zij zich hier niet aan houden moeten zij een dwangsom betalen van 1.000 euro met een maximum van 5.000 euro. De demonstranten hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure het besluit te schorsen. Zij stellen dat de last hen op niet toelaatbare wijze belemmert in de uitoefening van hun grondrechten op vrijheid van demonstratie en vrijheid van meningsuiting.
Oordeel rechtbank
De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als er sprake is van zo'n spoedeisende situatie, dat een beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. Daar is in het geval van deze demonstranten volgens de voorzieningenrechter geen sprake van.
De last onder dwangsom is opgelegd als prikkel tot nakoming van een door de burgemeester op grond van artikel 8 van de Wom gegeven opdracht. Pas als de demonstranten die opdracht, die in de toekomst mogelijk wordt gegeven, niet opvolgen, moeten zij een dwangsom betalen.
De last onder dwangsom maakt het de demonstranten niet onmogelijk om van hun demonstratierecht en het recht op vrijheid van meningsuiting gebruik te maken. Zij mogen nog steeds demonstreren en zij doen dit ook. Dat zij de last onder dwangsom als verlammend ervaren en daardoor wellicht deze rechten niet meer uitoefenen op de manier waarop zij dat wensen en op de wijze waarop zij dat voorheen deden, leidt op zichzelf nog niet tot een spoedeisend belang. Daarbij komt dat zij zich na het opleggen van de last onder dwangsom opnieuw niet aan opdrachten van de burgemeester tot beëindiging van demonstraties hebben gehouden, zodat het nog maar de vraag is of het hen er daadwerkelijk van weerhoudt deze rechten op de door hun gewenste wijze uit te oefenen.
De onrechtmatigheid is niet zo evident als de demonstranten stellen. De vraag of er rechten worden geschonden, zoals de demonstranten stellen, leent zich niet voor beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure. Het betreft hier immers een procedure met een spoedeisend karakter en daarin is onvoldoende ruimte voor een uitgebreid en diepgaand onderzoek. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.